Format : Score and Parts
SKU: CL.015-2656-01
The regal sounds of this effective Ed Huckeby composition will make your very young band sound like a bunch of pros. A stately tempo and solid scoring make it accessible for young players and Huckeby’s knack for writing memorable melodies makes it an excellent choice for any young band performance. Playable with limited instrumentations and includes an optional Keyboard part is included that can be used as a rehearsal aid or as a performance enhancer with very small groups. A Winner!!
SKU: CL.015-2656-00
SKU: KJ.WB510F
UPC: 8402705055.
SKU: HL.44012271
UPC: 888680057664. English-German-French-Dutch.
Looking Up, Moving On was commissioned by the Tokyo Kosei Wind Orchestra and was part of a tour programme they gave in May 2012, a tour which included many areas that had been devastated by the 2011 earthquake and tsunami.The theme of the piece is the powerful ability of mankind to overcome such disasters and look forward to a positive future; it opens in an appropriately optimistic mood, featuring bright orchestral colours and extensive syncopation. A chorale-like fanfare is soon introduced on horns and euphonium, answered by chirpy woodwinds. The mood subsides until an alto saxophone introduces a brief quotation from the composer's The Sun Will RiseAgain, which was written to raise funds for victims of the 2011 disaster. The mood soon changes and the horns introduce a noble theme under woodwind flourishes. This leads to the main Vivo section of the piece which is characterised again by strong syncopations as part of a florid theme in the low woodwinds. This melody undergoes varied development by all sections of the band until the horn fanfare returns triumphally on the brass. This is extended and leads to a faster coda which brings together previous material in counterpoint to close the work in optimistic mood. Looking Up, Moving On is gecomponeerd in opdracht van het Tokyo Kosei Wind Orchestra. Het werk maakte deel uit van een programma uit mei 2012, dat werd uitgevoerd tijdens een tournee waarbij veel regio's werden bezocht die waren verwoest door de aardbeving en tsunami van 2011.Het thema van het werk is het buitengewone vermogen van de mens om dergelijke rampen te boven te komen en vooruit te kijken naar een positieve toekomst. De opening is dan ook optimistisch van karakter, met heldere orkestrale kleuren en een rijkelijke syncopering. Al snel wordt er een koraalachtige fanfare geintroduceerd door de hoorns en het euphonium, waarop een levendig antwoord volgt in dehoutblazerssectie. De sfeer wordt dan steeds kalmer totdat een altsaxofoon een kort citaat laat horen uit een eerder werk van de componist, The Sun Will Rise Again, dat werd geschreven om geld in te zamelen voor de slachtoffers van de ramp uit 2011. De stemming slaat vlug weer om: de hoorns introduceren een nobel thema, dat weerklinkt onder versieringen in het hout. Dit leidt naar het Vivo, het hoofdgedeelte, dat eveneens wordt gekenmerkt door sterke syncoperingen, als onderdeel van een sierlijk thema in het lage hout. De melodie ondergaat een gevarieerde ontwikkeling binnen alle secties van het orkest, totdat de hoornfanfare op triomfantelijke wijze terugkeert in het koper. De fanfare wordt vervolgens verder uitgewerkt en voert ons mee naar een snellere coda, die voorafgaand materiaal in contrapunt samenbrengt en de compositie in optimistische stemming afsluit. Looking Up, Moving Down wurde vom Tokyo Kosei Wind Orchestra in Auftrag gegeben und war Teil des Konzertprogramms einer Tour im Mai 2012, welche viele Gebiete einschloss, die vom Erdbeben und Tsunami im Jahr 2011 zerstort worden waren. Thema dieses Stuckes ist die gewaltige Fahigkeit der Menschheit, uber solche Katastrophen hinwegzukommen und voll Optimismus in die Zukunft zu blicken; es beginnt dementsprechend in einer positiven Stimmung mit strahlenden Orchesterfarben und einer ausgepragten Synkopierung. Schon bald wird eine choralartige Fanfare auf den Hornern und im Euphonium vorgestellt, die von munteren Holzblasern beantwortet wird. Die Stimmung flaut ab, bis einAltsaxophon ein kurzes Zitat aus The Sun Will Rise Again anspielt, das der Komponist zur Spendenbeschaffung fur die Opfer des Unglucks 2011 geschrieben hatte. Kurz darauf folgt ein Stimmungswechsel und die Horner prasentieren ein stattliches Thema, begleitet von Fanfaren in den Holzblasern. Dies fuhrt zum mit Vivo uberschriebenen Hauptteil des Stuckes, der wiederum von starken Synkopierungen gepragt ist, die Teil eines bluhenden Themas in den tiefen Holzblasern sind. Diese Melodie durchlauft eine vielgestaltige Entwicklung durch alle Instrumentengruppen des Blasorchesters, bis das Blech mit der Hornfanfare triumphal zuruckkehrt. Dies wird erweitert und fuhrt zu einer schnelleren Coda, in dem verschiedenes zuvor gehortes Material kontrapunktisch zusammenkommt, um das Werk in einer optimistischen Stimmung zu beenden. Looking Up, Moving On est une commande du Tokyo Kosei Wind Orchestra. Cette piece faisait partie du programme de la tournee effectuee par l'orchestre en mai 2012, qui s'est produit dans de nombreuses regions devastees par le tremblement de terre et le tsunami de 2011.La composition a pour theme l'immense capacite humaine a surmonter de telles catastrophes et envisager l'avenir de facon positive. Elle debute justement dans un climat optimiste comportant de vives couleurs orchestrales et des passages syncopes. Les cors et les euphonium introduisent bientot une fanfare en forme de choral a laquelle repondent des bois petillants. L'ambiance s'apaise jusqu'a ce qu'unsaxophone alto introduise un court extrait de The Sun Will Rise Again, du meme compositeur, une piece ecrite pour collecter des fonds en faveur des victimes du desastre de 2011. Le climat change hativement lorsque les cors introduisent un theme noble par-dessus des fioritures executees par les bois. Vient ensuite la principale section vivo de la piece, qui se caracterise, encore une fois, par des syncopes tres marquees dans le cadre d'un theme fleuri assure dans le registre grave des bois. Cette melodie fait l'objet de divers developpements par tous les pupitres de l'orchestre jusqu'au retour triomphant de la fanfare soutenue par les cuivres. Celle-ci se prolonge pour mener a une coda plus rapide qui rassemble les elements precedents en contrepoint pour clore la piece dans un climat optimiste.
SKU: BT.DHP-1115250-140
9x12 inches. English-German-French-Dutch.
The Soldier’s Wife is a short and simple piece commissioned by the Singapore Ministry of Education. It was originally intended as a compulsory piece for the 2012 Singapore Youth Festival. Because many school bands in Singapore are incomplete, the composer was specifically asked to create a work that could equally be played by a limited ensemble—which explains various doubled and optional parts. The warm tones of a melodic passage open this short work: the wife of the wooden soldier sings a kind of lullaby. This lyrical section is followed by a more powerful part which is, however, based on the same melodic material. The rhythm, syncopated at times, infuses thissection with a particular energy. The harmony, too, has some surprising turns—and we must never lose sight of the restrictions imposed by the limited level of difficulty of the piece. Although the work begins softly and sweetly, much more ‘feminine energy’ is projected by the close. The Soldier’s Wife is een kort en eenvoudig werkje dat is geschreven in opdracht van het Singaporese ministerie van Onderwijs. Het was aanvankelijk bedoeld als verplicht werk voor het Singapore Youth Festival 2012. Omdat veelschoolorkesten in Singapore een onvolledige bezetting hebben, kreeg de componist het nadrukkelijke verzoek om het werk zo vorm te geven dat het ook met een beperkt ensemble uitgevoerd kan worden: dat verklaart een aantal verdubbelingenen instrumenten ad libitum.Een warme, melodische passage opent dit korte werkje: de vrouw van het - houten - soldaatje zingt als het ware een wiegeliedje. Nadat dit lyrische deel is afgerond, volgt een energieker gedeeltedat qua melodisch materiaal op dezelfde bouwstenen is gebaseerd. De hier en daar gesyncopeerde ritmiek verleent dit deel een bijzondere energie, en ook harmonisch zijn er een paar verrassende wendingen - waarbij rekening is gehoudenmet de beperkingen die verbonden zijn aan werken voor dit muzikale niveau. Begon het werkje zacht en liefelijk, aan het slot is er heel wat meer ‘girl power’ voelbaar!The Soldier’s Wife ist ein kurzes, einfaches Werk, das im Auftrag des Bildungsministeriums von Singapur geschrieben wurde. Es war zunächst als Pflichtstück für das Singapurer Jugendfestival 2012 gedacht. Da viele Schulblasorchester in Singapur unvollständig besetzt sind, bat man den Komponisten ausdrücklich, das Werk so zu gestalten, dass es auch mit einem begrenzten Ensemble gespielt werden könne: Dies erklärt einige Verdopplungen und optionale Instrumente. Eine warm klingende, melodische Passage eröffnet dieses kurze Werk: Die Frau des - hölzernen- Soldaten singt eine Art Wiegenlied. Nach diesem lyrischen Abschnitt folgt ein kraftvollerer Teil, der aber aufdemselben melodischen Material aufbaut. Der hier und da synkopierte Rhythmus verleiht diesem Teil eine besondere Energie und auch harmonisch gibt es einige überraschende Wendungen - wobei immer an die auferlegten Beschränkungen durch den Schwierigkeitsgrad gedacht werden muss. Ist das Werk zu Beginn noch leise und lieblich, ist zum Schluss doch schon wesentlich mehr weibliche Energie“ spürbar...! The Soldier’s Wife (L’épouse du soldat) est une pièce courte et simple commandée par le Ministère singapourien de l'Education. Cette œuvre a été initialement écrite comme pièce imposée pour le Festival de la Jeunesse se déroulant Singapour en 2012. Comme de nombreuses formations scolaires présentent quelques lacunes au niveau de certains pupitres, Jan van der Roost a été sollicité afin de composer une œuvre qui pourrait également être jouée par une formation incomplète - ce qui explique le doublement de certaines parties et les voix optionnelles.Cette œuvre concise débute par une chaleureuse et expressive mélodie : la femme du soldat chante une sorte deberceuse. Ce passage lyrique est suivi d’une partie plus puissante qui est, cependant, basée sur le même matériel thématique. Le rythme, parfois syncopé, insuffle cette partie de l’œuvre une énergie toute particulière. La trame harmonique, elle aussi, subit quelques surprenantes contorsions sans jamais dépasser les limites imposées par le degré de difficulté de la pièce. Cette composition commence doucement et gentiment, et se termine par un motif empreint d’un dynamisme singulièrement féminin. “Guarda, è la moglie del soldato di legnoâ€! All’inizio, canta una dolce ninnananna, che precede una sezione più potente dai ritmi sincopati e con sorprendenti cambiamenti di armonie. The Soldier’s Wife inizia in modo calmo e dolce per poi trovare un’energia tipicamente femminile verso il finale. The Soldier’s Wife è un brano breve e semplice, perfetto anche per formazioni a organico ridotto grazie alle parti raddoppiate e opzionali.
SKU: BT.DHP-1216336-215
English-German-French-Dutch.
From the beginning of the Middle Ages, we have known performance practices in which the duration of the notes can differ from the actual notation. In some cases, binary written melodies were performed in a ternary way. This isalso the case in the present-day shuffle: the written quavers are performed in a long-short system in which the ratio is 2:1. In other words, the performance practice is based on a triplet feel. In this composition, allingredients of the shuffle are featured: a vigorous swing rhythm, a walking bass, the successions of thirds in the accompaniment and the frequent use of triplets. To make sure that the binary written rhythms in the accompanimentsare performed in the correct ternary manner, Peter Kleine Schaars has notated the melody themes in triplets as much as possible. Thus, this composition is a very useful exercise for the swing development of your ensemble.Additionally, the work is a treat to listen to, so your audience will really appreciate this up-tempo big band like composition. All ternary rhythmic cells 17 till 24 pass in revue, furthermore much attention had been paid to acorrect performance of cell 4 in swing feel. Al vanaf het begin van de middeleeuwen kennen we uitvoeringspraktijken waarbij de lengte van de noten anders kan zijn dan de daadwerkelijke notatie. Zo werden in sommige gevallen binair uitgeschreven melodieën ternair uitgevoerd.Dat is ook het geval bij de hedendaagse shuffle: de geschreven achtsten worden uitgevoerd in een lang-kortsysteem waarbij de verhouding 2:1 geldt. Oftewel de uitvoeringspraktijk is gebaseerd op een triolenfeel. In deze compositiekomen alle ingrediënten van de shuffle aan bod: een stevig swingritme, een walking bass, oplopende tertsenreeksen in de begeleiding en veelvuldig gebruik van triolen. Om ervoor te zorgen dat de binair genoteerde ritmieken in debegeleidingen op de juiste ternaire wijze worden uitgevoerd, heeft Peter Kleine Schaars de melodiethema’s zoveel mogelijk uitgeschreven in triolen. Hierdoor is deze compositie een zeer bruikbare oefening voor de swingontwikkelingvan uw ensemble. Daarnaast is het werk een feest om naar te luisteren en zal het publiek deze uptempo bigbandachtige compositie zeker waarderen. Alle ternaire ritmische cellen 17 tot 24 passeren de revue, daarnaast is er veelaandacht voor een juiste uitvoering van cel 4 in swingfeel. Seit Beginn des Mittelalters sind uns Aufführungspraktiken bekannt, bei denen die Dauer der Noten von der tatsächlichen Notation abweichen kann. In einigen Fällen wurden binär geschriebene Melodien ternär gespielt. Dies ist auchbeim modernen Shuffle der Fall: Die notierten Achtelnoten werden in einem Lang-Kurz-System“ im Verhältnis 2:1 ausgeführt. Mit anderen Worten, die Aufführungspraxis basiert auf einem Triolengefühl. In dieser Komposition sind alleZutaten des Shuffle enthalten: ein kräftiger Swing-Rhythmus, ein Walking Bass, eine Abfolge von Terzen in der Begleitung und die häufige Verwendung von Triolen. Um sicherzustellen, dass die binär geschriebenen Rhythmen in denBegleitungen ternär ausgeführt werden, hat Peter Kleine Schaars die Melodiethemen so weit wie möglich als Triolen notiert. Daher eignet sich diese Komposition zum Üben des Swings. Darüber hinaus hört sich das Stück so schön an,dass Ihr Publikum von dieser schnellen Big-Band-ähnlichen Komposition begeistert sein wird. Die ternären Rhythmus-Einheiten 17 bis 24 kommen alle vor, außerdem wurde ein Schwerpunkt auf die korrekte Umsetzung der Rhythmus-Einheit4 im Swing-Stil gelegt.Si nous remontons au début du Moyen ge, nous savons que, selon certaines coutumes d’interprétation, la durée des notes pouvait différer de la notation. Parfois, des mélodies écrites en binaire étaient même interprétées enternaire. C’est le cas de ce shuffle contemporain : les croches écrites sont jouées selon un système long-court où le rapport est de 2:1. Autrement dit, en pratique, l’interprétation est fondée sur un ressenti ternaire. Tous lesingrédients du shuffle sont présents dans cette composition : un rythme de swing vigoureux, une basse walking, les successions de tierces dans l’accompagnement et l’emploi fréquent de triolets. Pour s’assurer que les rythmesécrits en binaire dans l’accompagnement soient interprétés en ternaire, Peter Kleine Schaars a, dans la mesure du possible, noté les thèmes de la mélodie en triolets. Cette pièce forme donc un exercice très utile pour permettre votre ensemble d’apprendre le swing. En outre, son écoute est un vrai plaisir, et votre public appréciera pleinement cette pièce de style big band au rythme enlevé. Toutes les cellules rythmiques ternaires 17 24 sont passées enrevue et une grande attention a été portée l’interprétation correcte de la cellule 4, donc avec un ressenti swing.
SKU: BT.AMP-392-010
The work opens with a stern fanfare in bare fifths, which leads to a cantabile theme introduced by alto saxophone. This builds to a climax and reintroduces the fanfare, which slowly evolves into the subsequent vivo. A perky tune emerges on flute, saxophone and trumpet, which, after a short bridge passage, leads to a contrasting melody on low clarinets and saxophones. After some development a true ‘second subject’ appears for the whole band. A recapitulation leads briefly back to the opening fanfare before the vivo returns to close the work in celebratory mood.Het werk begint met een sobere fanfare in open kwinten, gevolgd door een zangerig thema dat wordt ge ntroduceerd door de altsaxofoon. Dit thema groeit uit tot een climax en leidt opnieuw de fanfare in, die zich langzaam ontwikkelt tot het daaropvolgende vivo. Er verschijnt een opgewekte melodie in de fluit, saxofoon en trompet, die na een korte overgangspassage uitmondt in een contrasterende melodie in de lage klarinetten en saxofoons. Na een verdere uitwerking openbaart zich een tweede thema voor het complete orkest. Een herneming voert ons even weer mee naar de openingsfanfare, voordat het vivo terugkeert en het werk in feestelijke stemming afsluit.Nach einer ernsten Fanfare in bloßen Quinten, die zu einem Thema in cantabile im Altsaxophon führt, taucht eine kecke Melodie in Flöte, Saxophon und Trompete auf, die nach einer kurzen Überleitung zu einer kontrastierenden Melodie in den tiefen Klarinetten und Saxophonen wird. Ein zweites Thema“ spielt das gesamte Blasorchester. Bevor ein Vivo aus dem Anfangsteil Southend Celebration beendet, werden längst alle Musiker und Zuhörer von der festlichen Stimmung, die es verbreitet, infiziert sein!L’œuvre s’ouvre avec une fanfare de nature sérieuse en quintes qui mène un thème cantabile introduit par les saxophones alto. La musique s’amplifie pour atteindre un certain climax et réintroduire la fanfare, qui évolue progressivement vers un vivo. Fl tes, saxophones et trompettes introduisent un air guilleret qui, après un court passage de transition, aboutit une mélodie contrastée dans le registre grave des clarinettes et saxophones. Après un développement, un véritable second sujet apparaît pour l’orchestre entier. Une récapitulation mène une brève réapparition de la fanfare d’ouverture avant le retour du vivo, qui achève la pièce dans une ambiance de fête.Il lavoro si apre con un’austera fanfara con quinte vuote, che porta a un tema cantabile introdotto da un saxofono contralto. Si arriva a un culmine e si introduce nuovamente la fanfara, che lentamente evolve nel ‘vivo’ successivo. Un tema vivace emerge dal flauto, dal sassofono e dalla tromba, e dopo un breve passaggio di transizione, porta a una melodia contrastante, dei clarinetti bassi e dei sassofoni. Dopo qualche sviluppo un vero ‘secondo soggetto’ sorge dall’intera banda. Una ripresa porta brevemente indietro alla fanfara, prima che il ‘vivo’ ritorni per chiudere il lavoro in modo celebrativo.
SKU: BT.AMP-392-140
SKU: SU.50034683
A symphonic tale from Mark Twain's A Connecticut Yankee in King Arthur's Court Parts and condensed score available on rental Published by: Seesaw Music.
SKU: BT.AMP-200-010
The Camelot Chronicles is a series of contrasting musical tableaux,each describing the famous characters from the Arthurian legend. Noone knows exactly where Camelot was situated (favourite choices areTintagel and Glastonbury) but the story has passed into legend and isthe subject of many poems and novels, each of which have cloudedthe truth and added to the mystery. Let Philip Sparke?s music inspireyour band with this magical tale. Rondom het thema Camelot creëerde Philip Sparke een serie contrasterende tableaus die de figuren uit de Arthur-legenden beschrijven. At the Castle Gates is een muzikale weergave van Camelot. King Arthur beschrijft demajestueuze aankomst van de koning bij het kasteel. Merlin the Wizard is spookachtig van sfeer en weerspiegelt een van Merlijns toverkunsten. Lancelot and Guinevere is een romantisch duet dat de edele liefde van deridder voor de koningin verklankt. Knights of the Round Table geeft een indruk van hoe de ridders vol vuur de strijd aangaan, het werk eindigt glorierijk.The Camelot Chronicles besteht aus einer Reihe von musikalischen Bildern, von denen jedes eine Figur aus der Artussage beschreibt. Niemand weiß genau, wo die Burg Camelot einst stand, in der König Artus seine Ritter um die Tafelrunde versammelte, aber die Legende fasziniert die Menschen bis heute. Lassen Sie mit Philip Sparkes Musik Ihr Publikum die Atmosphäre der sagenumwobenen Burg und der Geschichte derer, die darin ein und aus gingen, nacherleben!The Camelot Chronicles (“Chroniques de Camelotâ€) est une œuvre de commande pour l’Orchestre d’Harmonie du Collège Canarelli [Canarelli Middle School] de Clark County (Nevada, États-Unis). L’œuvre fut donnée en première par la formation dédicataire (Rick McEnaney, dir.), le 13 mars 2007. Le choix de la composition s’est porté sur la ville légendaire de Camelot. Philip Sparke a composé une série de tableaux contrastants et contrastés qui illustrent quelques célèbres personnages de la légende arthurienne. Personne ne sait avec certitude où se situait Camelot. On l'identifie souvent Tintagel et Glastonbury, deux villes situées dans l’ouest de l’Angleterre.Quoiqu’il en soit, son histoire est entrée dans la légende et de nombreux poèmes et romans lui ont été consacrés, chacun contribuant obscurcir la vérité et nourrir le mystère.1. At the Castle Gates (“Aux portes du Ch teauâ€) est un portrait de Camelot.2. King Arthur (Le roi Arthur) illustre l’arrivée majestueuse du roi au ch teau de Camelot.3. Merlin the Wizard (Merlin l’Enchanteur) met en scène un des mauvais tours du magicien. L’atmosphère est sinistre.4. Lancelot and Guinevere (Lancelot et Guenièvre) : la musique chante l’amour courtois qui s’est tissé entre le chevalier et la reine travers un duo romantique.5. Knights of the Round Table (Les Chevaliers de la Table Ronde) : les Chevaliers partent au galop pour livrer bataille. Le finale est triomphal.
SKU: BT.AMP-200-140
The Camelot Chronicles is a series of contrasting musical tableaux,each describing the famous characters from the Arthurian legend. Noone knows exactly where Camelot was situated (favourite choices areTintagel and Glastonbury) but the story has passed into legend and isthe subject of many poems and novels, each of which have cloudedthe truth and added to the mystery. Let Philip Sparke?s music inspireyour band with this magical tale. The Camelot Chronicles besteht aus einer Reihe von musikalischen Bildern, von denen jedes eine Figur aus der Artussage beschreibt. Niemand weiß genau, wo die Burg Camelot einst stand, in der König Artus seine Ritter um die Tafelrunde versammelte, aber die Legende fasziniert die Menschen bis heute. Lassen Sie mit Philip Sparkes Musik Ihr Publikum die Atmosphäre der sagenumwobenen Burg und der Geschichte derer, die darin ein und aus gingen, nacherleben!The Camelot Chronicles (“Chroniques de Camelotâ€) est une œuvre de commande pour l’Orchestre d’Harmonie du Collège Canarelli [Canarelli Middle School] de Clark County (Nevada, États-Unis). L’œuvre fut donnée en première par la formation dédicataire (Rick McEnaney, dir.), le 13 mars 2007. Le choix de la composition s’est porté sur la ville légendaire de Camelot. Philip Sparke a composé une série de tableaux contrastants et contrastés qui illustrent quelques célèbres personnages de la légende arthurienne. Personne ne sait avec certitude où se situait Camelot. On l'identifie souvent Tintagel et Glastonbury, deux villes situées dans l’ouest de l’Angleterre.Quoiqu’il en soit, son histoire est entrée dans la légende et de nombreux poèmes et romans lui ont été consacrés, chacun contribuant obscurcir la vérité et nourrir le mystère.1. At the Castle Gates (“Aux portes du Ch teauâ€) est un portrait de Camelot.2. King Arthur (Le roi Arthur) illustre l’arrivée majestueuse du roi au ch teau de Camelot.3. Merlin the Wizard (Merlin l’Enchanteur) met en scène un des mauvais tours du magicien. L’atmosphère est sinistre.4. Lancelot and Guinevere (Lancelot et Guenièvre) : la musique chante l’amour courtois qui s’est tissé entre le chevalier et la reine travers un duo romantique.5. Knights of the Round Table (Les Chevaliers de la Table Ronde) : les Chevaliers partent au galop pour livrer bataille. Le finale est triomphal.
SKU: BT.AMP-024-140
Who does not know the famous Te Deum Prelude by Marc-Antoine Charpentier (1634-1704)? This French composer studied both painting and composition in Italy. Returning to France, he took up the post of music master to the dauphin. He collaborated with Molière, working for the Théatre Francais until 1685. He then returned to court and was music director to the Princesse de Guise, composition teacher to the Duke d’Orleans and wrote music for the dauphin’s chapel. His Te Deum, of which the Prelude has become well known (particularly in Europe, where it is used as the Eurovision signature tune) is one of many pieces he wrote for important state and religious occasions.De veelzijdige Franse componist Marc-Antoine Charpentier (1634-1704) schreef vele stukken voor belangrijke godsdienstige en staatsaangelegenheden. Zijn Te Deum Prelude is heel bekend geworden als Eurovisie-herkenningsmelodie.Dit arrangement is geschikt voor kleine bezettingen, grotere bezettingen kunnen (met veel effect) hout- en koperblazers contrasterend inzetten.Marc-Antoine Charpentier zählt zu den herausragendsten französischen Komponisten seiner Zeit. Sein Te Deum ist eines von vielen Stücken, die er für wichtige staatliche und religiöse Anlässe schrieb. Die Prelude aus Te Deum ist heute weithin als die Eurovisionsmelodie bekannt. Philip Sparkes Bearbeitung eignet sich auch für kleinere Besetzungen, größere Besetzungen können - sehr wirkungsvoll - kontrastiv Holz- und Blechbläser einsetzen. Ein bekanntes Stück eines großen Komponisten, das die jungen Musiker motivieren wird!Marc-Antoine Charpentier (1634-1704) est le compositeur français le plus important des contemporains de Lully. Sa musique religieuse est particulièrement attrayante : il a composé de nombreux motets, messes et oratorios. En 1702, il compose une œuvre de circonstance, le Te Deum, dont le Prélude solennel et brillant deviendra célèbre comme indicatif de l’Eurovision.
SKU: BT.AMP-024-010
SKU: CF.WF229
ISBN 9781491153789. UPC: 680160911288.
Introduction Gustave Vogt's Musical Paris Gustave Vogt (1781-1870) was born into the Age of Enlightenment, at the apex of the Enlightenment's outreach. During his lifetime he would observe its effect on the world. Over the course of his life he lived through many changes in musical style. When he was born, composers such as Mozart and Haydn were still writing masterworks revered today, and eighty-nine years later, as he departed the world, the new realm of Romanticism was beginning to emerge with Mahler, Richard Strauss and Debussy, who were soon to make their respective marks on the musical world. Vogt himself left a huge mark on the musical world, with critics referring to him as the grandfather of the modern oboe and the premier oboist of Europe. Through his eighty-nine years, Vogt would live through what was perhaps the most turbulent period of French history. He witnessed the French Revolution of 1789, followed by the many newly established governments, only to die just months before the establishment of the Third Republic in 1870, which would be the longest lasting government since the beginning of the revolution. He also witnessed the transformation of the French musical world from one in which opera reigned supreme, to one in which virtuosi, chamber music, and symphonic music ruled. Additionally, he experienced the development of the oboe right before his eyes. When he began playing in the late eighteenth century, the standard oboe had two keys (E and Eb) and at the time of his death in 1870, the System Six Triebert oboe (the instrument adopted by Conservatoire professor, Georges Gillet, in 1882) was only five years from being developed. Vogt was born March 18, 1781 in the ancient town of Strasbourg, part of the Alsace region along the German border. At the time of his birth, Strasbourg had been annexed by Louis XIV, and while heavily influenced by Germanic culture, had been loosely governed by the French for a hundred years. Although it is unclear when Vogt began studying the oboe and when his family made its move to the French capital, the Vogts may have fled Strasbourg in 1792 after much of the city was destroyed during the French Revolution. He was without question living in Paris by 1798, as he enrolled on June 8 at the newly established Conservatoire national de Musique to study oboe with the school's first oboe professor, Alexandre-Antoine Sallantin (1775-1830). Vogt's relationship with the Conservatoire would span over half a century, moving seamlessly from the role of student to professor. In 1799, just a year after enrolling, he was awarded the premier prix, becoming the fourth oboist to achieve this award. By 1802 he had been appointed repetiteur, which involved teaching the younger students and filling in for Sallantin in exchange for a free education. He maintained this rank until 1809, when he was promoted to professor adjoint and finally to professor titulaire in 1816 when Sallantin retired. This was a position he held for thirty-seven years, retiring in 1853, making him the longest serving oboe professor in the school's history. During his tenure, he became the most influential oboist in France, teaching eighty-nine students, plus sixteen he taught while he was professor adjoint and professor titulaire. Many of these students went on to be famous in their own right, such as Henri Brod (1799-1839), Apollon Marie-Rose Barret (1804-1879), Charles Triebert (1810-1867), Stanislas Verroust (1814-1863), and Charles Colin (1832-1881). His influence stretches from French to American oboe playing in a direct line from Charles Colin to Georges Gillet (1854-1920), and then to Marcel Tabuteau (1887-1966), the oboist Americans lovingly describe as the father of American oboe playing. Opera was an important part of Vogt's life. His first performing position was with the Theatre-Montansier while he was still studying at the Conservatoire. Shortly after, he moved to the Ambigu-Comique and, in 1801 was appointed as first oboist with the Theatre-Italien in Paris. He had been in this position for only a year, when he began playing first oboe at the Opera-Comique. He remained there until 1814, when he succeeded his teacher, Alexandre-Antoine Sallantin, as soloist with the Paris Opera, the top orchestra in Paris at the time. He played with the Paris Opera until 1834, all the while bringing in his current and past students to fill out the section. In this position, he began to make a name for himself; so much so that specific performances were immortalized in memoirs and letters. One comes from a young Hector Berlioz (1803-1865) after having just arrived in Paris in 1822 and attended the Paris Opera's performance of Mehul's Stratonice and Persuis' ballet Nina. It was in response to the song Quand le bien-amie reviendra that Berlioz wrote: I find it difficult to believe that that song as sung by her could ever have made as true and touching an effect as the combination of Vogt's instrument... Shortly after this, Berlioz gave up studying medicine and focused on music. Vogt frequently made solo and chamber appearances throughout Europe. His busiest period of solo work was during the 1820s. In 1825 and 1828 he went to London to perform as a soloist with the London Philharmonic Society. Vogt also traveled to Northern France in 1826 for concerts, and then in 1830 traveled to Munich and Stuttgart, visiting his hometown of Strasbourg on the way. While on tour, Vogt performed Luigi Cherubini's (1760-1842) Ave Maria, with soprano Anna (Nanette) Schechner (1806-1860), and a Concertino, presumably written by himself. As a virtuoso performer in pursuit of repertoire to play, Vogt found himself writing much of his own music. His catalog includes chamber music, variation sets, vocal music, concerted works, religious music, wind band arrangements, and pedagogical material. He most frequently performed his variation sets, which were largely based on themes from popular operas he had, presumably played while he was at the Opera. He made his final tour in 1839, traveling to Tours and Bordeaux. During this tour he appeared with the singer Caroline Naldi, Countess de Sparre, and the violinist Joseph Artot (1815-1845). This ended his active career as a soloist. His performance was described in the Revue et gazette musicale de Paris as having lost none of his superiority over the oboe.... It's always the same grace, the same sweetness. We made a trip to Switzerland, just by closing your eyes and listening to Vogt's oboe. Vogt was also active performing in Paris as a chamber and orchestral musician. He was one of the founding members of the Societe des Concerts du Conservatoire, a group established in 1828 by violinist and conductor Francois-Antoine Habeneck (1781-1849). The group featured faculty and students performing alongside each other and works such as Beethoven symphonies, which had never been heard in France. He also premiered the groundbreaking woodwind quintets of Antonin Reicha (1770-1836). After his retirement from the Opera in 1834 and from the Societe des Concerts du Conservatoire in 1842, Vogt began to slow down. His final known performance was of Cherubini's Ave Maria on English horn with tenor Alexis Dupont (1796-1874) in 1843. He then began to reflect on his life and the people he had known. When he reached his 60s, he began gathering entries for his Musical Album of Autographs. Autograph Albums Vogt's Musical Album of Autographs is part of a larger practice of keeping autograph albums, also commonly known as Stammbuch or Album Amicorum (meaning book of friendship or friendship book), which date back to the time of the Reformation and the University of Wittenberg. It was during the mid-sixteenth century that students at the University of Wittenberg began passing around bibles for their fellow students and professors to sign, leaving messages to remember them by as they moved on to the next part of their lives. The things people wrote were mottos, quotes, and even drawings of their family coat of arms or some other scene that meant something to the owner. These albums became the way these young students remembered their school family once they had moved on to another school or town. It was also common for the entrants to comment on other entries and for the owner to amend entries when they learned of important life details such as marriage or death. As the practice continued, bibles were set aside for emblem books, which was a popular book genre that featured allegorical illustrations (emblems) in a tripartite form: image, motto, epigram. The first emblem book used for autographs was published in 1531 by Andrea Alciato (1492-1550), a collection of 212 Latin emblem poems. In 1558, the first book conceived for the purpose of the album amicorum was published by Lyon de Tournes (1504-1564) called the Thesaurus Amicorum. These books continued to evolve, and spread to wider circles away from universities. Albums could be found being kept by noblemen, physicians, lawyers, teachers, painters, musicians, and artisans. The albums eventually became more specialized, leading to Musical Autograph Albums (or Notestammbucher). Before this specialization, musicians contributed in one form or another, but our knowledge of them in these albums is mostly limited to individual people or events. Some would simply sign their name while others would insert a fragment of music, usually a canon (titled fuga) with text in Latin. Canons were popular because they displayed the craftsmanship of the composer in a limited space. Composers well-known today, including J. S. Bach, Telemann, Mozart, Beethoven, Dowland, and Brahms, all participated in the practice, with Beethoven being the first to indicate an interest in creating an album only of music. This interest came around 1815. In an 1845 letter from Johann Friedrich Naue to Heinrich Carl Breidenstein, Naue recalled an 1813 visit with Beethoven, who presented a book suggesting Naue to collect entries from celebrated musicians as he traveled. Shortly after we find Louis Spohr speaking about leaving on his grand tour through Europe in 1815 and of his desire to carry an album with entries from the many artists he would come across. He wrote in his autobiography that his most valuable contribution came from Beethoven in 1815. Spohr's Notenstammbuch, comprised only of musical entries, is groundbreaking because it was coupled with a concert tour, allowing him to reach beyond the Germanic world, where the creation of these books had been nearly exclusive. Spohr brought the practice of Notenstammbucher to France, and in turn indirectly inspired Vogt to create a book of his own some fifteen years later. Vogt's Musical Album of Autographs Vogt's Musical Album of Autographs acts as a form of a memoir, displaying mementos of musicians who held special meaning in his life as well as showing those with whom he was enamored from the younger generation. The anonymous Pie Jesu submitted to Vogt in 1831 marks the beginning of an album that would span nearly three decades by the time the final entry, an excerpt from Charles Gounod's (1818-1893) Faust, which premiered in 1859, was submitted. Within this album we find sixty-two entries from musicians whom he must have known very well because they were colleagues at the Conservatoire, or composers of opera whose works he was performing with the Paris Opera. Other entries came from performers with whom he had performed and some who were simply passing through Paris, such as Joseph Joachim (1831-1907). Of the sixty-three total entries, some are original, unpublished works, while others came from well-known existing works. Nineteen of these works are for solo piano, sixteen utilize the oboe or English horn, thirteen feature the voice (in many different combinations, including vocal solos with piano, and small choral settings up to one with double choir), two feature violin as a solo instrument, and one even features the now obscure ophicleide. The connections among the sixty-two contributors to Vogt's album are virtually never-ending. All were acquainted with Vogt in some capacity, from long-time friendships to relationships that were created when Vogt requested their entry. Thus, while Vogt is the person who is central to each of these musicians, the web can be greatly expanded. In general, the connections are centered around the Conservatoire, teacher lineages, the Opera, and performing circles. The relationships between all the contributors in the album parallel the current musical world, as many of these kinds of relationships still exist, and permit us to fantasize who might be found in an album created today by a musician of the same standing. Also important, is what sort of entries the contributors chose to pen. The sixty-three entries are varied, but can be divided into published and unpublished works. Within the published works, we find opera excerpts, symphony excerpts, mass excerpts, and canons, while the unpublished works include music for solo piano, oboe or English horn, string instruments (violin and cello), and voice (voice with piano and choral). The music for oboe and English horn works largely belong in the unpublished works of the album. These entries were most likely written to honor Vogt. Seven are for oboe and piano and were contributed by Joseph Joachim, Pauline Garcia Viardot (1821-1910), Joseph Artot, Anton Bohrer (1783-1852), Georges Onslow (1784-1853), Desire Beaulieu (1791-1863), and Narcisse Girard (1797-1860). The common thread between these entries is the simplicity of the melody and structure. Many are repetitive, especially Beaulieu's entry, which features a two-note ostinato throughout the work, which he even included in his signature. Two composers contributed pieces for English horn and piano, and like the previous oboe entries, are simple and repetitive. These were written by Michele Carafa (1787-1872) and Louis Clapisson (1808-1866). There are two other entries that were unpublished works and are chamber music. One is an oboe trio by Jacques Halevy (1799-1862) and the other is for oboe and strings (string trio) by J. B. Cramer (1771-1858). There are five published works in the album for oboe and English horn. There are three from operas and the other two from symphonic works. Ambroise Thomas (1811-1896) contributed an excerpt from the Entr'acte of his opera La Guerillero, and was likely chosen because the oboe was featured at this moment. Hippolyte Chelard (1789-1861) also chose to honor Vogt by writing for English horn. His entry, for English horn and piano, is taken from his biggest success, Macbeth. The English horn part was actually taken from Lady Macbeth's solo in the sleepwalking scene. Vogt's own entry also falls into this category, as he entered an excerpt from Donizetti's Maria di Rohan. The excerpt he chose is a duet between soprano and English horn. There are two entries featuring oboe that are excerpted from symphonic repertoire. One is a familiar oboe melody from Beethoven's Pastoral Symphony entered by his first biographer, Anton Schindler (1796-1864). The other is an excerpt from Berlioz's choral symphony, Romeo et Juliette. He entered an oboe solo from the Grand Fete section of the piece. Pedagogical benefit All of these works are lovely, and fit within the album wonderfully, but these works also are great oboe and English horn music for young students. The common thread between these entries is the simplicity of the melody and structure. Many are repetitive, especially Beaulieu's entry, which features a two-note ostinato throughout the work in the piano. This repetitive structure is beneficial for young students for searching for a short solo to present at a studio recital, or simply to learn. They also work many technical issues a young player may encounter, such as mastering the rolling finger to uncover and recover the half hole. This is true of Bealieu's Pensee as well as Onslow's Andantino. Berlioz's entry from Romeo et Juliette features very long phrases, which helps with endurance and helps keep the air spinning through the oboe. Some of the pieces also use various levels of ornamentation, from trills to grace notes, and short cadenzas. This allows the student to learn appropriate ways to phrase with these added notes. The chamber music is a valuable way to start younger students with chamber music, especially the short quartet by Cramer for oboe and string trio. All of these pieces will not tax the student to learn a work that is more advanced, as well as give them a full piece that they can work on from beginning to end in a couple weeks, instead of months. Editorial Policy The works found in this edition are based on the manuscript housed at the Morgan Library in New York City (call number Cary 348, V886. A3). When possible, published scores were consulted and compared to clarify pitch and text. The general difficulties in creating an edition of these works stem from entries that appear to be hastily written, and thus omit complete articulations and dynamic indications for all passages and parts. The manuscript has been modernized into a performance edition. The score order from the manuscript has been retained. If an entry also exists in a published work, and this was not indicated on the manuscript, appropriate titles and subtitles have been added tacitly. For entries that were untitled, the beginning tempo marking or expressive directive has been added as its title tacitly. Part names have been changed from the original language to English. If no part name was present, it was added tacitly. All scores are transposing where applicable. Measure numbers have been added at the beginning of every system. Written directives have been retained in the original language and are placed relative to where they appear in the manuscript. Tempo markings from the manuscript have been retained, even if they were abbreviated, i.e., Andte. The barlines, braces, brackets, and clefs are modernized. The beaming and stem direction has been modernized. Key signatures have been modernized as some of the flats/sharps do not appear on the correct lines or spaces. Time signatures have been modernized. In a few cases, when a time signature was missing in the manuscript, it has been added tacitly. Triplet and rhythmic groupings have been modernized. Slurs, ties, and articulations (staccato and accent) have been modernized. Slurs, ties, and articulations have been added to parallel passages tacitly. Courtesy accidentals found in the manuscript have been removed, unless it appeared to be helpful to the performer. Dynamic indications from the manuscript have been retained, except where noted. --Kristin Leitterman.IntroductionGustave Vogt’s Musical ParisGustave Vogt (1781–1870) was born into the “Age of Enlightenment,†at the apex of the Enlightenment’s outreach. During his lifetime he would observe its effect on the world. Over the course of his life he lived through many changes in musical style. When he was born, composers such as Mozart and Haydn were still writing masterworks revered today, and eighty-nine years later, as he departed the world, the new realm of Romanticism was beginning to emerge with Mahler, Richard Strauss and Debussy, who were soon to make their respective marks on the musical world. Vogt himself left a huge mark on the musical world, with critics referring to him as the “grandfather of the modern oboe†and the “premier oboist of Europe.â€Through his eighty-nine years, Vogt would live through what was perhaps the most turbulent period of French history. He witnessed the French Revolution of 1789, followed by the many newly established governments, only to die just months before the establishment of the Third Republic in 1870, which would be the longest lasting government since the beginning of the revolution. He also witnessed the transformation of the French musical world from one in which opera reigned supreme, to one in which virtuosi, chamber music, and symphonic music ruled. Additionally, he experienced the development of the oboe right before his eyes. When he began playing in the late eighteenth century, the standard oboe had two keys (E and Eb) and at the time of his death in 1870, the “System Six†Triébert oboe (the instrument adopted by Conservatoire professor, Georges Gillet, in 1882) was only five years from being developed.Vogt was born March 18, 1781 in the ancient town of Strasbourg, part of the Alsace region along the German border. At the time of his birth, Strasbourg had been annexed by Louis XIV, and while heavily influenced by Germanic culture, had been loosely governed by the French for a hundred years. Although it is unclear when Vogt began studying the oboe and when his family made its move to the French capital, the Vogts may have fled Strasbourg in 1792 after much of the city was destroyed during the French Revolution. He was without question living in Paris by 1798, as he enrolled on June 8 at the newly established Conservatoire national de Musique to study oboe with the school’s first oboe professor, Alexandre-Antoine Sallantin (1775–1830).Vogt’s relationship with the Conservatoire would span over half a century, moving seamlessly from the role of student to professor. In 1799, just a year after enrolling, he was awarded the premier prix, becoming the fourth oboist to achieve this award. By 1802 he had been appointed répétiteur, which involved teaching the younger students and filling in for Sallantin in exchange for a free education. He maintained this rank until 1809, when he was promoted to professor adjoint and finally to professor titulaire in 1816 when Sallantin retired. This was a position he held for thirty-seven years, retiring in 1853, making him the longest serving oboe professor in the school’s history. During his tenure, he became the most influential oboist in France, teaching eighty-nine students, plus sixteen he taught while he was professor adjoint and professor titulaire. Many of these students went on to be famous in their own right, such as Henri Brod (1799–1839), Apollon Marie-Rose Barret (1804–1879), Charles Triebert (1810–1867), Stanislas Verroust (1814–1863), and Charles Colin (1832–1881). His influence stretches from French to American oboe playing in a direct line from Charles Colin to Georges Gillet (1854–1920), and then to Marcel Tabuteau (1887–1966), the oboist Americans lovingly describe as the “father of American oboe playing.â€Opera was an important part of Vogt’s life. His first performing position was with the Théâtre-Montansier while he was still studying at the Conservatoire. Shortly after, he moved to the Ambigu-Comique and, in 1801 was appointed as first oboist with the Théâtre-Italien in Paris. He had been in this position for only a year, when he began playing first oboe at the Opéra-Comique. He remained there until 1814, when he succeeded his teacher, Alexandre-Antoine Sallantin, as soloist with the Paris Opéra, the top orchestra in Paris at the time. He played with the Paris Opéra until 1834, all the while bringing in his current and past students to fill out the section. In this position, he began to make a name for himself; so much so that specific performances were immortalized in memoirs and letters. One comes from a young Hector Berlioz (1803–1865) after having just arrived in Paris in 1822 and attended the Paris Opéra’s performance of Mehul’s Stratonice and Persuis’ ballet Nina. It was in response to the song Quand le bien-amié reviendra that Berlioz wrote: “I find it difficult to believe that that song as sung by her could ever have made as true and touching an effect as the combination of Vogt’s instrument…†Shortly after this, Berlioz gave up studying medicine and focused on music.Vogt frequently made solo and chamber appearances throughout Europe. His busiest period of solo work was during the 1820s. In 1825 and 1828 he went to London to perform as a soloist with the London Philharmonic Society. Vogt also traveled to Northern France in 1826 for concerts, and then in 1830 traveled to Munich and Stuttgart, visiting his hometown of Strasbourg on the way. While on tour, Vogt performed Luigi Cherubini’s (1760–1842) Ave Maria, with soprano Anna (Nanette) Schechner (1806–1860), and a Concertino, presumably written by himself. As a virtuoso performer in pursuit of repertoire to play, Vogt found himself writing much of his own music. His catalog includes chamber music, variation sets, vocal music, concerted works, religious music, wind band arrangements, and pedagogical material. He most frequently performed his variation sets, which were largely based on themes from popular operas he had, presumably played while he was at the Opéra.He made his final tour in 1839, traveling to Tours and Bordeaux. During this tour he appeared with the singer Caroline Naldi, Countess de Sparre, and the violinist Joseph Artôt (1815–1845). This ended his active career as a soloist. His performance was described in the Revue et gazette musicale de Paris as having “lost none of his superiority over the oboe…. It’s always the same grace, the same sweetness. We made a trip to Switzerland, just by closing your eyes and listening to Vogt’s oboe.â€Vogt was also active performing in Paris as a chamber and orchestral musician. He was one of the founding members of the Société des Concerts du Conservatoire, a group established in 1828 by violinist and conductor François-Antoine Habeneck (1781–1849). The group featured faculty and students performing alongside each other and works such as Beethoven symphonies, which had never been heard in France. He also premiered the groundbreaking woodwind quintets of Antonin Reicha (1770–1836).After his retirement from the Opéra in 1834 and from the Société des Concerts du Conservatoire in 1842, Vogt began to slow down. His final known performance was of Cherubini’s Ave Maria on English horn with tenor Alexis Dupont (1796–1874) in 1843. He then began to reflect on his life and the people he had known. When he reached his 60s, he began gathering entries for his Musical Album of Autographs.Autograph AlbumsVogt’s Musical Album of Autographs is part of a larger practice of keeping autograph albums, also commonly known as Stammbuch or Album Amicorum (meaning book of friendship or friendship book), which date back to the time of the Reformation and the University of Wittenberg. It was during the mid-sixteenth century that students at the University of Wittenberg began passing around bibles for their fellow students and professors to sign, leaving messages to remember them by as they moved on to the next part of their lives. The things people wrote were mottos, quotes, and even drawings of their family coat of arms or some other scene that meant something to the owner. These albums became the way these young students remembered their school family once they had moved on to another school or town. It was also common for the entrants to comment on other entries and for the owner to amend entries when they learned of important life details such as marriage or death.As the practice continued, bibles were set aside for emblem books, which was a popular book genre that featured allegorical illustrations (emblems) in a tripartite form: image, motto, epigram. The first emblem book used for autographs was published in 1531 by Andrea Alciato (1492–1550), a collection of 212 Latin emblem poems. In 1558, the first book conceived for the purpose of the album amicorum was published by Lyon de Tournes (1504–1564) called the Thesaurus Amicorum. These books continued to evolve, and spread to wider circles away from universities. Albums could be found being kept by noblemen, physicians, lawyers, teachers, painters, musicians, and artisans.The albums eventually became more specialized, leading to Musical Autograph Albums (or Notestammbücher). Before this specialization, musicians contributed in one form or another, but our knowledge of them in these albums is mostly limited to individual people or events. Some would simply sign their name while others would insert a fragment of music, usually a canon (titled fuga) with text in Latin. Canons were popular because they displayed the craftsmanship of the composer in a limited space. Composers well-known today, including J. S. Bach, Telemann, Mozart, Beethoven, Dowland, and Brahms, all participated in the practice, with Beethoven being the first to indicate an interest in creating an album only of music.This interest came around 1815. In an 1845 letter from Johann Friedrich Naue to Heinrich Carl Breidenstein, Naue recalled an 1813 visit with Beethoven, who presented a book suggesting Naue to collect entries from celebrated musicians as he traveled. Shortly after we find Louis Spohr speaking about leaving on his “grand tour†through Europe in 1815 and of his desire to carry an album with entries from the many artists he would come across. He wrote in his autobiography that his “most valuable contribution†came from Beethoven in 1815. Spohr’s Notenstammbuch, comprised only of musical entries, is groundbreaking because it was coupled with a concert tour, allowing him to reach beyond the Germanic world, where the creation of these books had been nearly exclusive. Spohr brought the practice of Notenstammbücher to France, and in turn indirectly inspired Vogt to create a book of his own some fifteen years later.Vogt’s Musical Album of AutographsVogt’s Musical Album of Autographs acts as a form of a memoir, displaying mementos of musicians who held special meaning in his life as well as showing those with whom he was enamored from the younger generation. The anonymous Pie Jesu submitted to Vogt in 1831 marks the beginning of an album that would span nearly three decades by the time the final entry, an excerpt from Charles Gounod’s (1818–1893) Faust, which premiered in 1859, was submitted.Within this album ...
SKU: CF.BPS120
ISBN 9781491152065. UPC: 680160909568.
An exceptionally clever idea, to combine the standard bugle calls into an easy march for beginning students. It is something they already know, and can be successful on right away. We are delighted to welcome composer/educator Chris Ferguson to the Carl Fischer catalog. He brings a wealth of experience working with beginners that has translated into this wonderful new march for young students.Reveille March is inspired by the bugle calls found throughout military history.The “Reveille†call is the signal used to awaken the troops for morning roll call and accompanies the raising of the flag. At the conductor’s discretion, the soli sections (measures 29 and 37) may also be performed as solos in reference to the traditional solo bugle call.“To the Color†(measure 49) is used to signal the end of a soldier’s day. It is also used when a full band is not available to render honors and commands all the same courtesies as our National Anthem.
SKU: CF.BPS120F
ISBN 9781491152744. UPC: 680160910243.
SKU: BT.DHP-1043564-010
Florence, Italy, was a model of Renaissance culture because of its economy and its writers, painters, architects and philosophers. This descriptive new work paints a picture of a street fair in Florence. You can almost feel the atmosphere andvisualize the bustle of activity taking place in the grand Renaissance square. Bring the past back to life with this attractive and entertaining composition.Het Italiaanse Florence was vanwege zijn economie en zijn schrijvers, schilders, architecten en filosofen het toonbeeld van renaissancecultuur. Dit werk schildert een markt in Florence, de sfeer is bijna tastbaar en je kunt je eenbeeld vormen van de mensen en alle activiteiten op het marktplein. Breng het verleden tot leven met deze levendige en onderhoudende compositie.The Florence Fayre beschreibt sehr anschaulich eine Messe im Florenz der Renaissance. Der Renaissance-Charakter des Stücks wird weitgehend von der Begleitung in Schlagzeug geprägt. Für Abwechslung und Spannung sorgen die vier kurzen Themen,die nacheinander in verschiedenen Registern mit wechselnder Dynamik präsentiert werden. The Florence Fayre est une œuvre fluide écrite dans un chiffrage de mesure binaire. La légèreté du caractère est largement influencée par un accompagnement de percussions typique de la musique de la Renaissance. Quatre thèmes courts reviennent plusieurs reprises. Exposés individuellement, ils apparaissent différents endroits dans la pièce dans une palette de nuances variées. Si l’interprétation est soignée et le style maîtrisé, The Florence Fayre ouvre les portes d’une nouvelleRenaissance.The Florence Fayre è un brano fluido scritto in tempo binario. Il carattere leggero è largamente influenzato dall’accompagnamento delle percussioni tipico della musica rinascimentale. Quattro brevi temi sono proposti a più riprese.Individualmente si presentano in più momenti nel corso della composizione con sfumature variegate. Interpretata con cura e con padronanza di stile, The Florence Fayre apre le porte ad un nuovo Rinascimento.
SKU: BT.CMP-0656-01-717
ISBN 9789043113786.
Curnow Music Press proudly presents a way to enrich your quality of playing material whilst helping you administer your library efficiently and save money! THE YOUNG BAND COLLECTION is a compilation of some of our best pieces for youth band, published as individual part books. You?ll find pieces by James Curnow, James Hosay, Mike Hannickel, Brian Connery, Paul Curnow and Douglas Court. These works have all proven to be very successful as teaching material, but also will keep your students interested and guarantee a happy audience! Curnow Music Press is known for its quality music for youth bands and that?s certainly what you?ll find in this publication.Ook The Young Band Collection bevat een aantal van de beste stukken van Curnow Music Press voor jeugdorkesten - uitgegeven in boekvorm. In deze publicatie vindt u stukken van James Curnow, James Hosay, Mike Hannickel, BrainConnery, Paul Curnow en Douglas Court. Ze zijn in didactisch opzicht inmiddels allemaal succesvol, maar ook als het gaat om het vasthouden van de interesse van leerlingen en de aandacht van het publiek. CMP staat bekend om kwaliteitsmuziekvoor jeugdorkesten - en die kwaliteit komt in deze uitgave zeker naar voren. De boekvorm zorgt ervoor dat u minder tijd hoeft te besteden aan het uitzoeken van muziek. De geldelijke waarde van deze collectie ligt voor dehand als u een vergelijking maakt met de prijs van een enkele set harmoniemuziek. The Young Band Collection betekent een aantrekkelijke uitbreiding van het repertoire van uw jeugdorkest.Mit Freude präsentiert Curnow Music Press eine neue Methode, die Ihnen hilft, Ihr Unterrichtsmaterial zu vervollkommnen, Ihre Bibliothek effizient zu ordnen und gleichzeitig auch noch Geld zu sparen! THE YOUNG BAND COLLECTION ist eine Zusammenstellung einiger unserer besten Blasorchestersammlungen für junge Spieler, herausgegeben im Buchformat. In dieser Ausgabe finden Sie ausgewählte Stücke von James Curnow, James Hosay, Mike Hannickel, Brian Connery, Paul Curnow und Douglas Court. Alle diese Stücke sind bereits bewährte Erfolge, sowohl aus Lehrersicht, da sie die Aufmerksamkeit der Schüler wecken und halten, als auch aus Sicht des immer wieder begeisterten Publikums. CurnowMusic Press steht für Qualität auf dem Gebiet der Jugendorchesterliteratur und diese Qualität hat sich auch in dieser Veröffentlichung durchgesetzt. Das Buchformat erspart Ihnen wertvolle Zeit des Notensortierens und erleichtert auch den Schülern den Umgang mit dem Werk. Der Wert dieser Sammlung tritt auch beim direkten Preisvergleich mit einzelnen Blasorchestersets deutlich zu Tage.Die Partitur und Stimmenhefte sind separat erhältlich. Bitte bestellen Sie gemäß Ihrer Besetzung.
SKU: PR.110418370
ISBN 9781491135075. UPC: 680160686247.
Composed as an organ solo by the 17-year-old Ives for his own performance purposes, the beloved Variations on America is a treat for any occasion, whether a holiday concert, a serious recital, or other special event. Danny Holt’s transcription for Piano, Four Hands adds a dazzling new option to play at home or on stage, taking best advantage of Ives’ tremendous contrasts in color, dynamics, and texture.Composed when Charles Ives was a teenager, Variations on “America†is both a convenient introduction to Ives’ body of work, and an early example of his iconoclastic musical voice and creative genius. Just a few years after composing this piece, Ives would leave home to study music at Yale. But until then he had been taught by his father, George (who had been a bandmaster in the Civil War). George subjected the young Ives to experiments such as singing a song in one key while being accompanied in another, or arranging for two marching bands to converge on a town center, with the resulting cacophony that ensued.The Variations exemplifies an early period of experimentation in Ives’ work, spurred on by the unusual pedagogy of his father. The piece is particularly notable for its use of bitonality in the two interludes, subtly foreshadowing more well-known examples by Stravinsky, Bartók, and others by approximately two decades.The bitonal interludes were so ahead of their time, in fact, they were omitted from the first copy that was submitted to a publisher in 1892. (Alas, the piece was rejected even despite these “shocking†elements having been left out, and it wasn’t published until more than five decades later.) There is some ambiguity about when exactly Ives added the interludes into his manuscript copy, though ample evidence suggests he had performed the piece with the interludes around the time he notated the piece in 1891-92. In any case, in light of this piece and his other polytonal explorations from the last decade of the 19th century, it seems fair to give Ives credit for being a pioneer in this area!This arrangement for Piano, Four Hands, closely follows Ives’ original version for organ, setting aside William Schuman’s popular adaptation for symphony orchestra and William Rhoads’ band transcription of the Schuman orchestration. Pianists will find that the piece translates well to the instrument. Ideally, the choreography and logistics of elbow-to-elbow four-hands playing approximates the wild joy one gets from watching an organist play the piece (e.g., the elaborate pedal part in the final variation).In preparing this publication, attention was paid to details in the dual Critical Editions (Presser 443-41003) of both Ives’ manuscript edition and the 1949 publication edited by organist E. Power Biggs (who is credited with discovering what had been a long-lost, forgotten work.) But as with much of Ives’ output, attempting to create a true ‘urtext’ score is a futile endeavor, and especially with a piece such as this one – in which Ives incorporated improvisation in live performance – seems unnecessary anyhow. True die-hards are of course encouraged to consult the critical editions and even find inspiration in the orchestrated version. Generally, performers are advised to be wild, have fun, and not to be too rigid in their interpretive choices.Dynamics in this arrangement mostly follow the organ score closely. Pianists will use good judgment about pedaling throughout, which should be straightforward and intuitive. Courtesy accidentals have been provided frequently – without parentheses – balancing the need for extra clarity in the context of Ives’ murky musical language, and a desire to avoid unnecessary clutter.A few notes that might inform interpretive decisions:mm. 15-16: There are inconsistencies here between Ives’ original manuscript and the 1949 Biggs edition, regarding the top voice in m. 15, beat 3 (C# vs. Cn) and m. 16 (D Major vs. D Minor).mm. 76-84 & 143-146: In both Interludes, Ives emphatically notates extreme dynamic contrast, in order to highlight the bitonality. Although it may seem counterintuitive (or even a misprint, as has apparently been misconstrued by some), performers are urged to follow the composer’s marking!m. 109: Two-note slurs have been added here for clarity and consistency with other similar passages, though they do not appear in either the original manuscript or Biggs.m. 112: The last two eighth notes of Primo appear as 16ths in the original manuscript.mm. 183-186: The original manuscript has a slightly different bass line.mm. 184 & 186: Primo gestures have been re-written to be slightly more idiomatic for Piano, Four Hands.m. 186: The breath mark at the end of this bar does not appear in either the manuscript or Biggs, but is an editorial suggestion – aside from being appropriately dramatic, it will indeed be necessary in a reverberant hall!I would like to thank Steven Vanhauwaert, the other half of my piano duo, 4handsLA, for his input on early drafts of this arrangement.— Danny Holt, April 2022.